De mening van academici over de voorspelbaarheid van beurskoersen wordt voornamelijk gedomineerd door de Efficiënte Markt Theorie (EMT). In een notendop stelt deze theorie dat beurskoersen niet voorspelbaar zijn omdat marktpartijen beschikbare informatie direct doorverwerken in prijzen en daarmee het gebruik van diezelfde informatie nutteloos maken voor andere marktpartijen.
Buy-and-Hold is moeilijk te verslaan
Een logisch gevolg van deze theorie — die een hoge mate van rationaliteit veronderstelt onder het beleggend publiek — is dat een buy-and-hold strategie in de effectenhandel de meest verstandige keuze is. Buy-and-hold betekent simpelweg een eenmalige aankoop doen, liefst marktbreed, en daarna niet meer ruilen naar andere aandelen. De gedachte hierachter is dat het niet uitmaakt wat men in portefeuille heeft, omdat soms de ene, soms het andere aandeel stijgt.
In meerdere academische onderzoeken (met name volgend op de methodieken zoals die zijn neergezet door Sharpe[1966] en Jensen[1968]) is aangetoond dat het overgrote deel van professionele actieve beleggers niet in staat is om het beter te doen dan de benchmark – een soort van financiële meetlat waartegen de prestaties van een aandelenbelegging of een gehele portefeuille kunnen worden afgezet en die het gedrag van de markt in zijn totaliteit weerspiegelt. Dit wordt over het algemeen gezien als bewijs voor de stelling dat actief beleggen geen nut heeft en dat beleggers veel meer gebaat zijn bij het voeren van een passieve beleggingsstrategie. Maar niets is minder waar.
Actief beleggen als basis
De afgelopen twintig jaar hebben wetenschappers echter meer en meer voorbeelden gevonden van winstgevende fenomenen die niet passen binnen kader van de EMT. De belangrijkste academische bevindingen hebben betrekking op twee onderzoeksgebieden:
A) De voorspellende waarde van prijspatronen en trendvolgende technieken
B) De toegevoegde waarde van relatieve sterkte analyses
Brock, Lakonishok & Lebaron[1994] toonden met hun onderzoek aan dat simpele technische handelsregels (voortschrijdende gemiddelden en “channel breakouts”) in staat bleken te zijn om veel betere resultaten te behalen dan de Dow Jones Index in de periode 1897 – 1986. Dit onderzoek was het startsein van een reeks van publicaties, waarin werd aangetoond dat soortgelijke fenomenen konden worden waargenomen in andere markten en andere perioden.
Momentum
Een tweede onderzoeksgebied waaraan inmiddels vele pagina’s zijn geweid is Momentum. Momentum is de academische benaming voor wat analisten Relatieve Sterkte noemen. Sinds de publicatie van het onderzoek van De Bondt en Thaler [1985], waarin zij vaststellen dat beleggers de neiging hebben te overreageren op ontwikkelingen, hebben meerdere onderzoekers wereldwijd dit fenomeen waargenomen.
Doorgaans worden twee conclusies getrokken:
1) De winnaars van het verleden worden op lange termijn de verliezers van de toekomst.
2) De winnaars van het verleden zijn op korte termijn de winnaars van de toekomst.
Met deze stellingen wordt bedoeld dat goede aandelen – de outperformers — het naar alle waarschijnlijkheid ook beter zullen blijven doen dan de aandelen die toch al minder presteerden – de underperformers.
James P. O’Shaughnessy publiceerde in 1997 een boek dat onder vele beleggers insloeg als een bom. Het was vooral hoofdstuk 15 uit zijn boek “What Works On Wall Street” dat de beleggers tot verbazing bracht. In deze studie heeft hij het beleggen in een portefeuille gesimuleerd over de periode 1 januari 1952 tot en met 31 december 1996. En dat dit geld heeft opgeleverd mag duidelijk zijn. Maar hoeveel?
Outperformers in plaats van Underperformers
Hij begon met een portefeuille van $10.000 en deze portefeuille belegde hij fictief gespreid over alle aandelen. Dit zou hebben opgeleverd $ 2.677.556. Teruggerekend betekent dat een jaarlijks rendement van 13,23%. Voorwaar een mooi resultaat.
Maar wanneer hij alleen de vijftig aandelen zou hebben gekocht, die het voorafgaande jaar het best hadden gepresteerd en wanneer hij dit proces elk jaar opnieuw zou hebben herhaald, zou zijn vermogen zijn gestegen tot $ 4.113.706 hetgeen neerkomt op een jaarlijks rendement van 14,31%. Dat is dus bijna 54% meer over de totale periode!
Het leukste is echter, dat wanneer u had besloten om alleen te beleggen in fondsen die in het afgelopen jaar waren achtergebleven, en wanneer u elk jaar opnieuw gekozen zou hebben voor de vijftig fondsen die het minst hard vooruit waren gelopen, dan was uw kapitaal van $10.000 in 1952 aangegroeid tot slechts $43.039 in 1996. Dat komt neer op een rendement van 3,30% per jaar. En dat is over de gehele periode iets meer dan één schamele procent van wat u had gehad wanneer u de outperformers zou hebben gekozen.
Overigens zou u nog meer verdiend hebben met deze methode, wanneer u de selectie van de vijftig beste fondsen niet uit alle aandelen, maar slechts uit de “Large Stocks” zou hebben gemaakt. Dan was uw $10.000 aangegroeid tot $4.429.185, oftewel 14,50% in 1996.
Ook de Sharpe-ratio en de volatility-uitkomsten van dit onderzoek — twee belangrijke maatstaven om risico te bepalen — laten zien dat een keuze voor outperformers leidt tot een lagere risicofactor.
Dat is voor mij de belangrijkste reden om voor deze methode van beleggen te kiezen.
Dynamische Sectorrotatie op basis van Relatieve Sterkte
Natuurlijk laat ik u deze maand niet alleen met de theorie naar huis gaan. Voor de komende maand zijn de Outperformers in Amerika en Europa de sectoren Basic Resources en Technology. De sector die u beter kunt verkopen is Retail.
Mijn Toppers:
Technology Microchip Technology (MCHP): div. rend. 3,64%; koersdoel $42
Technology Pitney-Bowes (PBI): div. rend. 5,68%; koersdoel $28
En voor wie het dividend rendement minder belangrijk vindt:
Basic Resources, Alcoa (AA) en Klöckner & Co (KCO)
Ik wens u de komende maand succes met uw beleggingen.Bob Emanuels
Publicist US Markets