De tulpenbollenwaanzin in het Nederland van de 17de eeuw geldt als voorbeeld van de eerste beurscrash, gedreven door collectieve waanzin. Maar wat gebeurde in de nasleep van deze gebeurtenis?
We zijn in het Nederland van de 17de eeuw, de fameuze Gouden Eeuw. De Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) heeft het wereldmonopolie op de specerijenhandel en is tevens marktleider voor alle andere transporten tussen de continenten. Er is werk in overvloed, de lonen zijn relatief hoog, de Nederlanders zijn trots op hun status.
Zulk klimaat van ongebreideld optimisme is de ideale voedingsbodem voor hypes en zo geschiedde. Alle ellende waarover we het nu zullen hebben is begonnen bij de Leidse hoogleraar en amateur-botanicus Carolus Clusius (eigenlijk heette hij gewoon Charles de l’Écluse, ofwel Karel van de Sluis, maar dat was toen niet chique genoeg). Clusius keerde op een mooie dag terug van een reis naar Turkije en had onder meer enkele tulpenbollen in zijn bagage. Geheel buiten zijn wil werden de bollen waaruit kelkvormige bloemen ontstonden waanzinnig populair zoals u kunt lezen in ons artikel over de tulpenhype in de 17de eeuw van 26 mei 2005.
Tulpenbollen werden een object van speculatie, zodat hun waarde astronomische proporties bereikte. Oordeelt u zelf maar:
Als dat geen hype is? Het begon in de jaren 1634 en 1635 nog tamelijk bescheiden, maar daarna piekte de tulpenbollenkoers tot waarden van 2.000 tot zelfs 40.000 hedendaagse euro’s voor één enkele bol, waarvan men nog niet wist of er een mooie bloem zou uit voorkomen.
Nou, mooie bloem, dat is dan ook weer relatief want eigenlijk waren de exemplaren zoals hierboven afgebeeld de meest gegeerde. Deze verwrongen bloemen
(in de 17de eeuw heetten ze ‘gevlamd’) waren aangetast door een virus en zouden vandaag geweerd worden uit de kwekerij.
Zoals u kunt afleiden uit de eerder getoonde grafiek begon de tulpenmanie in het jaar 1634 om te eindigen in 1637. Moest het nog enkele jaren langer hebben geduurd, dan had Rembrandt wellicht ergens een vaas met tulpen gekonterfeit samen met de figuren van zijn Nachtwacht, die klaar was in 1642.
Toen de tulpenzeepbel in 1637 uiteenspatte, was dat met een crash die zeker heeft bijgedragen tot het einde van de Gouden Eeuw in 1675. Vanaf dit jaar had de VOC haar hegemonie verloren in het voordeel van Engeland, dat heer en meester werd op zee.
Maar ook in jaren voor 1675 ging het al bergaf met de Nederlandse economie. Een overgroot deel van de bevolking had een groot deel van lonen en spaarcenten geïnvesteerd in knollen, hopende dat de unieke ‘gevlamde’ of ‘roodwitte gedraaide’ tulp hen te beurt zou vallen. Ook gebeurde het, dat mensen zich groepeerden om samen enkele kostbare bollen aan te schaffen. Want geeft toe, meer dan het honderdvoudige van een gemiddeld jaarloon voor één enkele bol was maar voor heel weinigen te alleen te dragen. Daarom werden veel leningen door de banken toegestaan om de aankopen te financieren. Immers, de economie draaide goed, de VOC floreerde, Nederland was het centrum van wetenschap en cultuur en dus leenden de bankiers breed glimlachend aan hun al even breed glimlachende cliënten.
En er was blijkbaar niemand die waarschuwde dat het wel eens mis zou kunnen lopen. Of, wat meer waarschijnlijk is, diegenen die tot voorzichtigheid aanmaanden zullen wel weggelachen zijn.
Ook de toen nog redelijk nieuwe beurzen zoals die van Amsterdam, Alkmaar, Haarlem, Hoorn, Leiden en Rotterdam werden meegesleept in de tulpenhype en legden ‘bollenkoersen’ vast, afhankelijk van de kleuren, de vormen en de patronen van de tulpen die de knollen hadden opgeleverd.
Er kwamen sociale spanningen omdat het stelen van tulpenbollen hand over hand toenam, evenals hoog oplopende discussies tussen leveranciers en cliënten, wanneer een knol niet uitgroeide tot de verwachte bloem.
Beunhazen en profiteurs verspreidden valse geruchten om de prijzen op te drijven. Een andere methode om de prijzen te manipuleren was om speciaal afgerichte varkens los te laten in het tulpenveld van je concurrent om de bollen op te graven en te verorberen, zodat een schaarste ontstond, wat dan weer goed was voor de koers.
Er ontstonden zelfs ‘futures’, contracten die het recht gaven om bepaalde bollen aan te kopen werden verhandeld. De kopers van die futures hadden geen enkel ander doel dan deze contracten met winst door te verkopen aan goedgelovige beleggers, enz.
Huizen en boerderijen werden niet alleen als pand ingezet bij leningen, maar vaak ook gewoon verkocht om met de opbrengst te investeren in tulpenbollen.
Zulke situatie kon niet blijven duren. Toen de tulpenwaanzin zowat het ganse Nederlandse grondgebied had ingepalmd, waren er geen kandidaten meer om nog meer guldens te spenderen en de twijfel stak zijn kop op. In het begin van 1636 begon de eerst nog voorzichtige verkoop van knollen, contracten en waardepapier. Eerst aarzelend, maar dan pijlsnel gingen de prijzen de dieperik in. In 6 weken tijd daalde de waarde van een tulpenbol met 90%.
Handelaars gingen in wanhoop aankloppen bij de overheid, smekend om steun. Maar de politici gaven als antwoord iets in de zin van ‘regel het maar onderling’.
En de prijzen, die bleven maar dalen. Schuldeisers wendden zich vruchteloos tot de rechtbanken als hun schuldenaars in gebreke bleven, maar het gerecht wilde niet tussenkomen in tulpengeschillen.
Beursmanipulators verspreidden in Nederland tendentieuze berichten over verwachte koersstijgingen van tulpenbollen, maar ze vonden geen gehoor. Dan deden ze hetzelfde buiten de landsgrenzen, maar ook daar ontmoetten ze enkel afwijzing.
Het tulpensprookje was over and out, Nederland likte zijn wonden en zou nooit meer dezelfde machtige natie worden als voor de tijd, dat professor Clusius opdaagde met zijn zakje knollen. Deze laatste had trouwens nooit de intentie gehad om met de Turkse reissouvenirs iets anders te doen dan ze te observeren in zijn eigen proeftuin. Het zijn de dieven die ’s nachts de knollen meepikten die de rechtstreekse aanleiding zijn geweest tot de eerste beurshype in de geschiedenis.
Nederland was berooid, triest en ontgoocheld. Het land had niet meer de veerkracht om te reageren op de economische druk van andere landen. En toen in 1672 Nederland aangevallen werd door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster, kon geen passende militaire repliek geboden worden simpelweg omdat het geld ontbrak. Enkele jaren later, in 1675, was het uit met de Gouden Eeuw, die trouwens maar een 70-tal jaren duurde.
De neergang van de eens zo machtige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is vanzelfsprekend niet alleen toe te schrijven aan het barsten van de tulpenzeepbel, maar de collateral damage ervan zal er wel een niet onbelangrijke bijdrage toe geleverd hebben.
Jan Van Besauw
Columnist voor US Markets