...

Wie geen kennis heeft van het verleden, heeft geen toekomst

13 augustus 2012, 14:07 | Wim Grommen | leestijd: 15 minuten | moeilijkheid: 12 / 12 | (0)

De men­sheid wordt momenteel gecon­fron­teerd met dezelfde prob­le­men als aan het eind van de tweede indus­triële rev­o­lu­tie: dal­ende beursin­dex­en, sterk oplopende werk­loosheid, toren­hoge schulden van bedri­jven en over­he­den en de slechte finan­ciële posi­ties van banken. Iedere pro­duc­tiefase, of iedere maatschap­pij of ander menselijk ver­schi­jnsel, door­loopt een zoge­naamd trans­for­matiepro­ces, een transitie.


In dit artikel wordt aan de hand van zo’n tran­si­tie aangegeven, waar we met onze huidi­ge maatschap­pij staan.

Derde indus­triële rev­o­lu­tie
Kijk­end naar de ken­merken van de fasen waarin maatschap­pelijke trans­for­matieprocessen zich voltrekken, zou het heel goed kun­nen, dat we nu aan het eind van de zoge­naamde derde indus­triële rev­o­lu­tie zit­ten. Tran­si­ties zijn door­gaans maatschap­pelijke trans­for­matieprocessen, die ten­min­ste één gen­er­atie beslaan. Tran­si­ties hebben (Bron: Prof. dr. ir. Jan Rot­mans) de vol­gende eigen­schap­pen:
- het betre­ft een struc­turele veran­der­ing van de maatschap­pij, of een com­plex deel­sys­teem daar­van;
- er is sprake van op elka­ar inwerk­ende en elka­ar ver­sterk­ende tech­nol­o­gis­che, economis­che, ecol­o­gis­che, soci­aal-cul­turele en insti­tu­tionele ontwik­kelin­gen op ver­schil­lende schaal­niveaus;
- het is de resul­tante van langzame veran­derin­gen (ontwik­kelin­gen in voor­raden) en snelle dynamiek (stromen).
Voor­beelden van his­torische tran­si­ties zijn de demografis­che tran­si­tie, de ver­st­edelijk­ing en de over­gang van kolen naar aardgas, die een tran­si­tie in de energiehuishoud­ing impliceerde. Een tran­si­tie ligt niet bij voor­baat vast, omdat er gedurende een veran­der­ing­spro­ces alti­jd sprake is van aan­passen aan, leren van, en inspe­len op nieuwe sit­u­aties door rea­gerende per­so­n­en, groepen en instanties. Een tran­si­tie is dus geen wet­matigheid.

Vier tran­si­tiefasen

In het alge­meen beschri­jven tran­si­ties de S‑curve en zijn vier tran­si­tiefasen te onder­schei­den:
1. een vooron­twik­kel­ings­fase van dynamisch even­wicht waarin de sta­tus-quo niet zicht­baar veran­dert;
2. een take-off’-fase waarin het veran­der­ing­spro­ces op gang komt, door­dat de toe­s­tand van het sys­teem begint te ver­schuiv­en;
3. een ver­snellings­fase waarin zicht­baar struc­turele veran­derin­gen plaatsvin­den door een cumu­latie van op elka­ar inspe­lende soci­aal-cul­turele, economis­che, ecol­o­gis­che en insti­tu­tionele veran­derin­gen; in de ver­snellings­fase is sprake van col­lec­tieve leer­processen, dif­fusie en processen van inbed­ding;
4. een sta­bil­isatiefase waarin de snel­heid van maatschap­pelijke veran­der­ing afneemt en al lerend een nieuw dynamisch even­wicht wordt bereikt.

Drie ingri­jpende economis­che tran­si­ties
Als we naar de rol van de fac­tor bedri­jf­sor­gan­isatie en pro­duc­ti­etech­nolo­gie in de economie van de laat­ste twee eeuwen kijken, hebben er drie ingri­jpende tran­si­ties plaats­gevon­den:

1. De eerste indus­triële rev­o­lu­tie

De eerste indus­triële rev­o­lu­tie duurde van cir­ca 1780 tot cir­ca 1850. Ken­merk­end was de over­gang van klein­schalig handw­erk naar gemech­a­niseerde pro­duc­tie in fab­rieken. Grote aan­jager in dit over­gang­spro­ces was de stoom­ma­chine, die door toepassin­gen in de spoor­we­gen (stoomtrein) en de scheep­vaart (stoom­schip) tevens zorgde voor een rev­o­lu­tie in het trans­portwezen. De eerste indus­triële rev­o­lu­tie con­cen­treerde zich in de katoenin­dus­trie. Omdat stoom­ma­chines op steenkool liepen en van ijz­er wer­den gemaakt, kwa­men ook de steenkoolmi­jn­bouw, de ijz­erindus­trie en de machinebouw tot grote bloei.
Het begin van het einde van deze rev­o­lu­tie was 1845 toen Friedrich Engels, zoon van een Duitse tex­tiel­baron, de omstandighe­den waarin de arbei­ders van Enge­land leef­den en werk­ten, beschreef in De toe­s­tand van de arbei­der­sklasse in Enge­land’.

2. De tweede indus­triële rev­o­lu­tie

De tweede indus­triële rev­o­lu­tie duurde van cir­ca 1870 tot omstreeks 1930. Ken­merk­end was de verder­gaande mech­a­nisatie door de invo­er­ing van de lopende band, de ver­vang­ing van ijz­er door staal en de ontwik­kel­ing van de chemis­che indus­trie. Daar­naast wer­den steenkool en water ver­van­gen door olie en elec­triciteit en kwam de ben­zinemo­tor tot ontwik­kel­ing. Ter­wi­jl de eerste indus­triële rev­o­lu­tie op gang werd gebracht door (soms toe­val­lige) uitvin­din­gen van ama­teurs, werd de tweede indus­triële rev­o­lu­tie juist op gang gebracht door onderne­min­gen die veel geld investeer­den in pro­fes­sioneel onder­zoek (‘research’) naar nieuwe pro­ducten en pro­duc­tiemeth­o­d­en. Om over vol­doende kap­i­taal te beschikken, fuseer­den kleine bedri­jven tot grootschalige onderne­min­gen, die wer­den geleid door pro­fes­sionele man­agers. Ook wer­den aan­de­len uit­gegeven. Deze ontwik­kelin­gen lei­d­den tot de over­gang van het tra­di­tionele fam­i­liebedri­jf naar de naam­loze ven­nootschap­pen en multi­na­tion­als. De rev­o­lu­tie eindigde na de roar­ing twen­ties’ in Ameri­ka, met de beurskrach in New York in 1929.

3. De derde indus­triële rev­o­lu­tie

De derde indus­triële rev­o­lu­tie begon in cir­ca 1940 en loopt nu op zijn einde. De Verenigde Stat­en en Japan hebben een lei­dende rol in de ontwik­kel­ing van com­put­ers gespeeld. In de VS werd gedurende de Tweede Werel­door­log koort­sachtig gew­erkt aan mil­i­taire toepassin­gen van com­put­ertech­nolo­gie. Na de oor­log brei­d­de het Amerikaanse ruimte­vaart­pro­gram­ma het aan­tal toepassin­gen uit. Japan spe­cialiseerde zich in de ontwik­kel­ing van de indus­triële toepass­ing van de com­put­er: de robot. Intussen speelt de com­put­er- en de com­mu­ni­cati­etech­nolo­gie een onver­vang­bare rol in alle delen van de wereld. De ver­snellings­fase is omstreeks 1980 begonnen door de komst van de micro­proces­sor.

Gevol­gen van de drie indus­triële rev­o­lu­ties

De eerste (en de tweede rev­o­lu­tie) veran­derde een agrarische samen­lev­ing naar een indus­triële samen­lev­ing, waarin de mech­a­nisatie de mens (uitein­delijk) ont­lastte van lichamelijke arbeid. De ambachtelijke nijver­heid kon niet con­cur­reren met de fab­rieken die pro­ducten van dezelfde, of zelfs betere kwaliteit op de markt bracht­en tegen een lagere pri­js. Het gevolg was dat veel ambachtelijke bedri­jven fail­li­et gin­gen en de voor­ma­lig werkne­mers in de indus­trie aan het werk gin­gen. De gevol­gen van de indus­tri­al­isatie waren te zien in het pro­ces van de snelle urban­isatie van voorheen relatief kleine dor­pen en stad­jes waar de nieuwe fab­rieken kwa­men. Deze veran­der­den in een vuile en onge­zonde indus­tri­est­e­den. Toch stroom­den de mensen van het plat­te­land er noodged­won­gen mas­saal heen voor werk. Er ontstond daar­door een nieuwe sociale klasse: de arbei­ders, oftewel het indus­triële pro­le­tari­aat. Ze woon­den in over­bevolk­te krot­ten­wijken in slechte behuiz­ing met nauwelijks san­i­tair. De gemid­delde lev­ensverwacht­ing was er laag, en de kinder­sterfte hoog. De elite accepteerde het vuil van de fab­rieken als de onon­tkoom­bare pri­js voor hun suc­ces. De schoorste­nen waren sym­bol­en van economis­che macht, maar ook van maatschap­pelijke ongelijkheid. Deze maatschap­pelijke ongelijkheid zie je na elke rev­o­lu­tie terug. De kloof tussen de onderkant en de bovenkant van de samen­lev­ing wordt erg groot.
Uitein­delijk vol­gen er alti­jd tegen­re­ac­ties om deze kloof weer klein­er te mak­en. Er kan wor­den gesteld dat de Indus­triële rev­o­lu­ties de voor­waar­den hebben geschapen voor een maatschap­pij zon­der of met weinig armoede.
De derde rev­o­lu­tie veran­derde een indus­triële samen­lev­ing naar een dien­sten­samen­lev­ing. Waar de mech­a­nisatie de mens ont­lastte van lichamelijke arbeid, ont­lastte de com­put­er hem van geestelijke arbeid. Deze rev­o­lu­tie veroorza­ak­te het meer en meer over­bod­ig wor­den van lagere func­ties in de indus­trie en het ontstaan van totaal nieuwe func­ties in de dien­sten­sec­tor.

Indus­triële rev­o­lu­ties en beursin­dex­en

Halver­wege de tweede Indus­triële rev­o­lu­tie, in 1896, werd de Dow Jones Indus­tri­al Aver­age voor het eerst gepub­liceerd. De Dow Jones Indus­tri­al Aver­age (DJIA) index is de oud­ste aan­de­lenin­dex van de Verenigde Stat­en. Dit was een recht­streeks gemid­delde van de koersen van twaalf aan­de­len.
Een select club­je jour­nal­is­ten van The Wall Street Jour­nal beslist welke bedri­jven deel uit­mak­en van invloedrijk­ste beursin­dex ter wereld. Inte­gen­stelling tot de meeste andere indices is de Dow een pri­js­ge­wogen index. Dat betekent dat aan­de­len met een hoge absolute beursko­ers een grote stem­pel drukken op de beweg­ing van de index.
De S&P index is een naar mark­t­waarde gewogen index. De 500 groot­ste Amerikaanse bedri­jven geme­ten naar hun mark­tkap­i­tal­isatie zijn opgenomen in deze index, die samengesteld wordt door de kredi­et­beo­orde­laar Stan­dard & Poor’s.

Wat zegt een beursin­dex zoals DJIA en S&P 50 eigen­lijk?

In veel grafieken is de y‑as een vaste een­heid, zoals kg, meter, liter of euro.
Bij deze index-grafieken lijkt dit ook zo, want op de y‑as wordt de een­heid in pun­ten gebruikt. Niets is echter min­der waar! Een index-punt is namelijk geen vaste een­heid in de tijd en je mag er dan ook his­torisch gezien geen enkele beteke­nis aan hecht­en.
Een index wordt berek­end aan de hand van een mand­je aan­de­len. Bij elke index gebeurt dat vol­gens een bepaalde for­mule en de uitkomst van de for­mule lev­ert een aan­tal pun­ten op. Een grote fout die veel mensen mak­en is, dat er waarde gehecht wordt aan deze grafieken. Deze grafieken zijn echter erg bedriegelijk.

Mand­je aan­de­len
Een index wordt berek­end aan de hand van een mand­je aan­de­len. Bij elke index gebeurt dat vol­gens een bepaalde for­mule en als uitkomst kri­jg je dan een aan­tal pun­ten. Dat mand­je van aan­de­len wordt bij elke index echter regel­matig veran­derd. Voor de nieuwe peri­ode wordt dus de waarde van een ander mand­je aan­de­len geme­ten. Het is natu­urlijk vreemd dat je de ver­schil­lende mand­jes als zelfde een­heid pro­jecteert.
Na een peri­ode van 25 jaar wordt de waarde van een mand­je appels vergeleken met de waarde van een mand­je peren. Er zit­ten momenteel nog maar zes van de 30 oor­spronke­lijke bedri­jven in de Dow Jones in vergelijk­ing met het tijd­stip (1979) dat de ver­snellings­fase van de laat­ste rev­o­lu­tie begon.

For­mule
Het wordt nog vreemder als bij elke over­gang van mand­jes ook nog eens de for­mule waarmee de index wordt berek­end, veran­dert. Dit gebeurt omdat de index, de uitkomst van de twee for­mules van bei­de mand­jes, op het moment van veran­der­ing dezelfde uitkomst moet oplev­eren. De index-grafiek van de twee tijdspe­ri­o­den moet per slot van reken­ing wel op elka­ar aansluiten. Bij de Dow Jones bijvoor­beeld, wor­den alle koersen van de der­tig Dow-aan­de­len bij elka­ar opgeteld en ver­vol­gens door een getal gedeeld. Door wijzigin­gen in het mand­je en door aan­de­len­splitsin­gen wordt de del­er telkens veran­derd. De del­er bedraagt momenteel 0,132319125, maar in 1985 was de del­er nog meer dan een. Een ind­ex­punt in de ene peri­ode wordt dus op een hele andere manier berek­end dan in een andere peri­ode.
Dow1985 = (x1 + x2 + .….…+x30) / 1 
Dow2009 = (x1 + x2 + .….… + x30) / 0,132319125
In de jaren 90 van de vorige eeuw zijn er veel aan­de­len­splitsin­gen geweest. Om de breuk gelijk te houden is zow­el de teller als de noe­mer van de breuk veran­derd. Een koerssti­jging van een dol­lar van het mand­je in 2012 lev­ert dus de fac­to 7,5 meer ind­ex­pun­ten dan in 1985. Omdat er in de jaren 90 nogal wat aan­de­len­splitsin­gen zijn geweest, is dit waarschi­jn­lijk de oorza­ak waarom de Dow Jones in deze peri­ode bij­na expo­nen­tieel is geste­gen.
Momenteel staat de Dow op 13207. Bij het hanteren van de for­mule uit 1985 zou de index nu op 1760 staan.

Steeds wis­se­lende samen­stelling
Het meest vreemde is natu­urlijk de steeds wijzi­gende samen­stelling van het mand­je. Over het alge­meen is het zo dat bij het wijzi­gen van het mand­je, bedri­jven die in een sta­bil­isatiefase of de afta­kel­ings­fase van hun cyclus zit­ten, uit het mand­je gehaald wor­den. Bedri­jven die in de take-off’-fase of ver­snellings­fase van hun cyclus zit­ten wor­den toegevoegd. De kans dat de index na de wijzig­ing van het mand­je en de for­mule sti­jgt, is dan natu­urlijk vele malen grot­er dan dat de index gaat dalen. Daar hoef je geen kans­bereken­ing op los te lat­en, met name als deze meth­ode wordt toegepast in de ver­snellings­fase van een tran­si­tie. Vanaf 1980 zijn zeven ICT-bedri­jven ( 3M, AT&T, Cis­co, H P, IBM, Intel, Microsoft), de motoren van de laaste rev­o­lu­tie toegevoegd aan de Dow Jones en vijf finan­ciële instellin­gen, deze spe­len een belan­grijke rol bij elke tran­si­tie.

Piramidespel
In principe is er een piramidespel gecreëerd. De index evolueert posi­tief zolang er bedri­jven die in de take-off’-fase of ver­snellings­fase van hun cyclus zit­ten, aan wor­den toegevoegd. Aan het eind van een tran­si­tie zullen dit er echter steeds min­der wor­den. Dit betekent dat de mand­jes steeds min­der gere­set zullen wor­den.

Zullen Beursin­dex­en verder dalen?

Het bepalen van de beursin­dexwaar­den en resets van mand­jes” zoals hier­boven beschreven en de weer­gave van index­en in his­torische grafieken zijn bruik­bare indi­ca­toren om aan te geven in welke fase een indus­triële rev­o­lu­tie zich bevin­dt.
De index­en geven aan dat de derde indus­triële rev­o­lu­tie zich duidelijk in de verzadig­ings- en afta­kel­ings­fase bevin­dt. Deze fase ken­merkt zich, door­dat de markt verzadigd is en de con­cur­ren­tie toe­neemt. Alleen de sterk­ste bedri­jven kun­nen de con­cur­ren­tie aan, of nemen de con­cur­ren­tie over (denk aan de over­names die Ora­cle en Microsoft de laat­ste jaren hebben gedaan). Onder de motorkap is er in ICT-land relatief weinig tech­nisch nieuws meer onder de zon, alhoewel de mar­ket­ing­ma­chines vanu­it Ameri­ka ons anders willen lat­en geloven.
In de vooron­twik­kel­ings­fase en take-off fase van een tran­si­tie ontstaan er veel nieuwe bedri­jven. Het is een diverg­erend pro­ces. Met name finan­ciële instellin­gen spe­len een belan­grijke rol. Er is in deze fase per slot van reken­ing veel financier­ing nodig. De grafiek van de salariëring van de finan­ciële sec­tor ver­toont dan ook dezelfde s‑curve als van bei­de rev­o­lu­ties.
Beleg­gers wor­den euforisch bij het horen van fusies en over­names. In feite geven fusies en over­names de con­verg­erende processen weer aan het einde van een tran­si­tie. Objec­tief gezien is elke fusie of over­name een mogelijkheid extra effi­ciënt te pro­duc­eren, maar ook een ver­min­der­ing van economis­che activiteit­en. Dit wordt pijn­lijk duidelijk als we naar de werk­looshei­d­sci­jfers van diverse samen­levin­gen kijken.
Nieuwe indus­triële rev­o­lu­ties ontstaan door nieuwe ideeën, uitvin­din­gen en ont­dekkin­gen, ofwel nieuwe ken­nis of inzicht­en. De vraag is of we ook hier als men­sheid een verzadig­ingspunt hebben bereikt. Er zullen steeds min­der bedri­jven komen in de take-off’-fase of ver­snellings­fase die de bedri­jven in de sta­bil­isatiefase of de afta­kel­ings­fase in het index­en­mand­je kun­nen ver­van­gen.

Her­haalt de geschiede­nis zich?

De men­sheid wordt momenteel gecon­fron­teerd met dezelfde prob­le­men als aan het eind van de tweede indus­triële rev­o­lu­tie, zoals dal­ende beursin­dex­en, sterk oplopende werk­loosheid, toren­hoge schulden van bedri­jven en over­he­den en de slechte finan­ciële posi­ties van banken.
De his­to­rie heeft geleerd dat vijf pijlers voor een sta­biele samen­lev­ing onont­beer­lijk zijn: voed­sel, vei­ligheid, gezond­heid, welz­i­jn en ken­nis.
Tran­si­ties wor­den geïni­tieerd door uitvin­din­gen en ont­dekkin­gen, dus nieuwe ken­nis van de mens. Nieuwe ken­nis heeft weer invloed op de vier andere com­po­nen­ten in een samen­lev­ing. Er wor­den momenteel weinig nieuwe uitvin­din­gen of ont­dekkin­gen gedaan. Dus de kans op korte ter­mi­jn op een nieuwe indus­triële rev­o­lu­tie is niet erg groot.
Aan het eind van elke tran­si­tie komt de pijler welz­i­jn in het gevaar. Dit hebben we na elke indus­triële rev­o­lu­tie kun­nen con­stateren. De pijler welz­i­jn van een samen­lev­ing dreigt ook nu weer om te vallen. De his­to­rie heeft geleerd dat het omvallen van de pijler welz­i­jn alti­jd resul­teert in rev­o­lu­tie. Door de grote werk­loosheid na de tweede indus­triële rev­o­lu­tie is er door veel samen­levin­gen een nieuwe tran­si­tie geïni­tieerd, namelijk het creëren van een oor­logsec­onomie. Deze economie bloei­de met name in de peri­ode 19401945. Samen­levin­gen zullen ook nu weer een keuze moeten mak­en welke tran­si­tie zal wor­den ingezet. Wie geen ken­nis heeft van het verleden, heeft geen toekomst.

Wim Grom­men
voor US Markets 


Reageren

Anonieme comments achterlaten is niet toegestaan. Hiervoor moet u ingelogd zijn. Login »
Turbo’s zijn complexe instrumenten en brengen vanwege het hefboomeffect een hoog risico mee van snel oplopende verliezen. 7 op de 10 retailbeleggers verliest geld met de handel in turbo’s. Het is belangrijk dat u goed begrijpt hoe turbo’s werken en dat u nagaat of u zich het hoge risico op verlies kunt permitteren.