Kwantitatieve verruiming (QE) is niet het printen van geld. Wél vermindert QE de druk voor overheden om geld uit de markt te trekken, en blijft er in theorie dus meer geld over om werkelijke activiteiten te financieren. Maar dat moet dan natuurlijk wél gebeuren.
Kwantitatieve verruiming (QE) is niet het printen van geld. Gelukkig maar, want we weten van de Weimarrepubliek en Zimbabwe dat dat soort praktijken onmiddellijk gaat wegen op de koopkracht van geld. In hoofdzaak is QE het versnipperen van schulden. Veel van die schuld bestaat uit renteverplichtingen (die per definitie exponentieel stijgen), terwijl het bedrag aan geld dat overeenkomt met het totaal aan renteverplichtingen nooit in omloop werd gebracht. Ik heb daarover op deze plaats meerdere columns geschreven voor USMarkets, en wie een beknopte samenvatting van die ideeën wil lezen kan ook te rade gaan bij het wetenschappelijk artikel dat ik hier beneden noem (Kampen, 2012). Kort samengevat worden er bij QE aanspraken versnipperd op geld dat nooit heeft bestaan. En dat werkt in beginsel deflatoir noch inflatoir. Wél wordt de druk verminderd van overheden om dat fictieve geld uit de markt te trekken, en blijft er in theorie dus meer geld over om werkelijke activiteiten te financieren. Maar dat moet dan natuurlijk wél gebeuren.
Daarmee wil ik dit zeggen. QE is goed om de druk op overheden die worden veroorzaakt door het aflossen van leningen te verlichten. Een lage rentestand kan helpen om het bedrijfsleven liquiditeit te verschaffen om nieuwe productiecycli te starten. Maar deze maatregelen op zichzelf volstaan niet om de economie aan te trekken. Meer geld zorgt niet voor meer productiviteit, ze is een noodzakelijke doch onvoldoende voorwaarde. Hoe moet het dan wel? Dat is een vraag die eigenlijk alleen u kunt beantwoorden. Want u moet komen met nieuwe en frisse plannen waar huidige en toekomstige generaties hun schouders onder willen zetten. Het helpt daarbij om te aanvaarden dat de huidige cultuur (auto-iPhone-tablet-skivakantie) is versleten. Deftig gezegd zijn we aan het einde van een Kondratieff cyclus.
In 1913 schreef de Nederlander J. Van Gelderen onder het pseudonym J. Fedder een serie artikelen voor het tijdschrift De Nieuwe Tijd, met de titel “Springvloed — Beschouwingen over industriële ontwikkeling en prijsbeweging”. Van Gelderen was tot de conclusie gekomen dat de economie een langlopende golfbeweging vertoonde, waarin periodes van neergaande markten werden gevolgd door periodes van opgaande markten. Als rechtgeaarde Nederlander herkende hij in de cyclische beweging van de economie de eb en de vloed. Dertienhonderd kilometer naar het oosten, en dertien jaar na Van Gelderen’s publicatie, verwierf de Russische econoom Kondratjieff belangstelling door een artikel over de lange golven in de economie, getiteld Die langen Wellen der Konjunktur. De lokale geografie indachtig wordt aan hem toegeschreven dat de economische conjunctuur een opeenvolging van stemmingen of seizoenen kent, bekend als de economische winter, lente, zomer en herfst.
Zowel over het aantal (5? 10?) als over de oorzaak van de lange golven in de economie doen verschillende theorieën de ronde (Goldstein, 1985). Kondratieff zelf geloofde dat lange golven ontstaan door massale overinvestering in nieuwe infrastructuur (denk aan kanalen, spoorwegen, machines, en tegenwoordig telecom), gevolgd door ontwaarding van dergelijk kapitaal in de loop van de tijd, waarna dan nieuwe investeringskansen zouden ontstaan. De Oostenrijkse econoom J. A. Schumpeter stelt dat innovatie verantwoordelijk is voor de krachtige opgaande beweging (boom), terwijl de neergang wordt veroorzaakt door de liquidatie van oude industrieën (bust). Leon Trotski meende dat de kapitalistische crisis het gevolg is van de neergang van de winstmarge op consumptiegoederen.
De Yale emiritus-professor Joshua S. Goldstein concludeerde dat tot de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de lange economische golven precies samenvielen met de opeenvolging van grote oorlogen (zoals de Dertigjarige Oorlog 1625, Krimoorlog 1853, Frans-Duitse oorlog 1870, enz.). Na WOII is het verband tussen economische cycli en oorlogen minder duidelijk. Over oorlogen zelf merkt Goldstein nog op dat het aantal jaren van vrede tussen twee grote oorlogen in steeds langer wordt, de oorlogen gemiddeld steeds minder lang duren, en dat naarmate een oorlog recenter heeft plaatsgevonden er steeds meer doden in een oorlog vallen. In het tijdperk van kernwapens is dit een bericht waar een mens niet vrolijk van wordt.
En er is nog veel meer aan de hand waar een mens evenmin vrolijk van wordt. Er is de klimaatverandering die de rechtstreekse oorzaak is van een serie van misoogsten ondermeer in de VS. De graanvoorraden, zo liet de Verenigde Naties onlangs weten, hebben het historisch lage peil bereikt van 1974 (zie bv. dit bericht). De wereldbevolking is sedertdien toegenomen van 4 tot 7 miljard, en het ligt voor de hand dat Thomas Malthus hierover het één en ander zou hebben opgemerkt. Maar auteurs van recentere datum kunnen we ook aanhalen. Bijvoorbeeld Graham Turner, die in 2008 historische tijdreeksen van de afgelopen decennia vergeleek met de voorspellingen van de Club van Rome uit 1972. Hij stelt vast dat uit de analyse blijkt dat de laatste 30 jaar van historische gegevens als twee druppels water lijkt op het zgn. “business-as-usual” scenario, die in het gunstigste geval leidt tot de ineenstorting van het mondiale systeem halverwege de 21ste eeuw. Let wel: in het gunstigste geval.
Er zijn dus legio problemen om aan te pakken. Maar wie voelt zich geroepen? De politiek alvast niet.
Bronnen
Goldstein, J. S. (1985). Kondratieff waves as war cycles, International Studies Quarterly 29: 411 – 444. Turner, G. (2008). A Comparison of the Limits to Growth with Thirty Years of Reality. CSIRO Sustainable Ecosystems in its series Socio-Economics and the Environment in Discussion (SEED) Working Paper Series. Zie http://www.csiro.au/files/files/plje.pdf. *** Wie meer wil lezen over schuld in het moderne monetair systeem nodig ik uit het volgende artikel eens door te lezen:
Kampen, J. K. (2012). Circuit theory and interest: A simple method for the allocation of debt, Economic & Environmental Studies 21(1): 9 – 21. Dit is hier vrij toegankelijk. U kunt natuurlijk ook zelfstandig een google-search doen op “circuit theory”.
Jarl Kampen