We hebben het over een topeconoom die de crash van 1929 niet zag aankomen, maar zelfs na die blunder werden zijn ideeën niet alleen gerespecteerd, maar ook nagevolgd
De werkelijkheid overtreft (al te) vaak de fictie. Want welke schrijver of filmscenarist zou als personage een topeconomist ten tonele durven voeren, die de crash van 1929 niet ziet aankomen en die, sterker nog, koppig blijft volhouden dat het evenement op Zwarte Donderdag (24 oktober 1929) een soort van adempauze was, zonder invloed op de onstuitbare groei van de economie?
De Romeinen zijn de onbetwiste uitvinders van oneliners, denk maar aan de zegswijzen ‘alea jacta est’ en ‘veni, vidi, vici’, die Julius Caesar tijdens bevlogen momenten zou hebben uitgeroepen.
De Romeinse filosoof Seneca laat ons ook een interessante na: ‘errare humanum est, perseverare diabolicum’ (zich vergissen is menselijk, volharden is duivels). Meestal wordt enkel het gedeelte voor de komma geciteerd, gepaard met verontschuldigend schouderophalen. Evenwel geeft de volledige oneliner geen reden tot schouderophalen, wel tot schaamte.
Toen in oktober 1929 en de maanden en jaren daarna bleek dat de Amerikaanse economie in een diepe en langdurige depressie beland was, kan het zijn dat de Amerikaanse economist Irving Fisher aan Seneca’s spreuk gedacht heeft. Als hij dit deed, zal hij zich wellicht beperkt hebben tot de eerste drie woorden.
Wie was die Irving Fisher dan wel met zijn onwrikbaar geloof in eeuwige groei van de aandelenmarkten?
Voor de Grote Crash was zijn invloed zo groot, dat bij voorbeeld op 22 oktober 1929 de New York Times met veel verve blokletterde dat ‘Fisher de beurs nog steeds goedkoop vond’.
Zoals we al aanhaalden bleef Fisher koppig volhouden, dat de algemene koersdaling niet weer was dan een gezonde correctie. Te vergelijken met iemand die op 15 april 1912 op het dek van de zinkende Titanic staat en zijn lotgenoten probeert te sussen met ‘’t zal zo’n vaart niet lopen’ of ‘dit is een onzinkbaar schip, of niet soms?’.
Fisher zag die ellendige oktoberdagen van 1929 niet alleen zijn persoonlijk fortuin (130 tot 150 miljoen omgerekende dollar) verdampen, maar hij verloor in één klap zijn geloofwaardigheid. Dit wat betreft zijn competentie voor beurzaken. Als theoreticus bleef hij navolging genieten wanneer de kater van 1929 weg begon te ebben.
En dat is maar goed ook, want de latere generaties economisten, statistici en beursspecialisten zijn hem schatplichtig.
Irving Fisher (1867−1947) was de zoon van een predikant, die zijn zoon voorbestemde voor een belangrijke rol in de samenleving. Zoon Irving was briljant, zeker als het wiskunde betrof. Hij ging studeren aan Yale maar toen sloeg het noodlot toe, want zijn vader stierf enkele dagen nadat hij voor het eerst college volgde aan deze prestigieuze universiteit. Opeens waren de omstandigheden moeilijk, Irving moest bijklussen om zijn moeder en broer bij te staan maar slaagde toch in zijn eindexamen wiskundige economie.
Toen de negentiende eeuw haar laatste jaren telde, was Fisher een dertiger met een schitterende reputatie als hoogleraar economie aan Yale. Ook privé kende zijn leven een voorspoedig verloop.
Een doktersbezoek naar aanleiding van wat een onbeduidend kwaaltje leek mondde uit in een persoonlijk drama, want de diagnose luidde ‘tuberculose’.
In de jaren 1890 betekende dergelijke diagnose zoveel als een doodvonnis.
De herinnering aan zijn vader, die op 53-jarige leeftijd door dezelfde ziekte stierf, versterkte Irving Fishers wil om te overleven. Zo ontwaakte bij hem een tweede passie, naast wiskundige economie: hij werd vegetariër, geheelonthouder en niet-roker en hij deed zoveel hij kon aan sport in de open lucht.
Hij overwon de ziekte, bleef doceren en vond een classificatiesysteem uit, dat veel succes kende in openbare diensten. De verkoop van zijn systeem bracht hem geen windeieren op. Hij belegde het ontvangen geld op de beurs, die toen in volle groei was en daardoor werd Fisher een vermogend man.
Intussen zijn we beland in de 1920’er jaren, de roaring twenties gedomineerd door industriële groei en aandelenkoersen die maar één richting lijken te kennen in de zin van ‘the sky is the limit’. Maar toen de 1920’er jaren op hun einde begonnen te lopen, klonken uit vele richtingen waarschuwende stemmen.
Irving Fisher was helemaal niet gediend met waarschuwingen, hij achtte zichzelf waarschijnlijk onfeilbaar en dat heeft hem het grootste deel van zijn fortuin én zijn reputatie gekost. Geen van beide heeft hij ooit volledig terug kunnen verwerven.
Nochtans was deze verwoede gezondheidsfreak in de eerste plaats een economisch genie en dat willen we nu even toelichten.
Fisher verschafte inzichten in de opbouw van rente en verklaarde de krachten die inflatie sturen. Dat deed hij met de volgende redenering.
Wanneer de overheid de geldvoorraad doet toenemen door bankbiljetten te laten drukken (zoals dat nu nog gebeurt in de EU en in de VS) dan stijgen de prijzen vanzelf. Voor ons in de eenentwintigste eeuw is dat logisch. In Fishers tijd was dat niet zo. Om het prijzenfenomeen te verklaren ontwikkelde hij een mathematische formule voor de drijvende kracht achter de inflatie:
MV = PT
Waarin M = de geldvoorraad, V = de snelheid waarmee geld circuleert,
P = het prijzenpeil en T = het aantal transacties waarmee geld is gemoeid.
Laten we aannemen, dat V en T, bekeken over een relatief korte tijdspanne, constant blijven (m.a.w. het aantal klanten en hun aankopen veranderen niet zo snel) dan spreekt het vanzelf, dat een toename van M (geldhoeveelheid) een stijging van de P (prijzen) tot gevolg heeft. Deze eenvoudige formule was in de 1920’er jaren een revelatie en heeft generaties economische en monetaire experts geïnspireerd voor het opbouwen van hun systemen.
Ook was Fisher de eerste om zich te buigen over de relatie rente-inflatie. Ook hiervoor bedacht hij een formule, een snoepje voor algebrafans :
r = [(1 + i) / (1 + I] – 1
Waarin r = werkelijke interestvoet, i = nominale interestvoet en I = inflatie, zijnde de maat van de stijging van het prijsniveau.
Het komt erop neer, dat de reële rente ( r ) voortvloeit uit de nominale rente ( i ) verminderd met de verwachte inflatie I.
Latere inflatiefreaks zoals Alan Greenspan, de illustere voorganger van Ben Bernanke als hoofd van de Fed, staan bij Fisher voor dit inzicht in het krijt.
Fisher was ook de eerste om macro-economische gegevens zoals geldvoorraad, rentevoeten en prijsniveaus te gebruiken voor de statistische analyse van de economie. Nu kijken we hiervan niet meer op, toen ging het om revolutionaire inzichten.
Fisher bouwde een ideaal economisch model op en bewees dat elke afwijking daarvan moest leiden tot de ondergang. Deze theorie heeft het over debt deflation en ze beschrijft de gevolgen van het barsten van een kredietbubbel met een hele reeks negatieve gevolgen voor de economie. Akelig actueel, als u het ons vraagt.
Ook nog gaf Fisher als eerste een uitleg over hoe een rentevoet tot dtand komt. Hij had het over privépersonen of firma’s die over een bepaalde som geld beschikken en voor de beslissing staan of ze het geld onmiddellijk zullen spenderen of dat ze het zullen beleggen in de hoop dat de waarde ervan zal stijgen. De spanning tussen enerzijds het direct kunnen beschikken over iets en anderzijds de verwachting van een waardevermeerdering bepaalt de hoogte van de rentevoet. Als geld dadelijk uitgeven aantrekkelijker is dan sparen, zullen de rentevoeten stijgen want dan willen de bij voorbeeld banken het sparen aanmoedigen.
We zullen hier afronden. U merkt dat Irving Fisher niet de eerste de beste was. Hij had, zeker voor de crash van 1929, een enorme invloed op de economische en de financiële wereld. Bovendien liet hij een aantal standaardwerken na, zoals :
- The Purchasing Power of Money (1911)
- The Theory of Interest (1930)
- The Stock Market Crash and After (1930) (nvdr: daar kon hij van meespreken)
In 1947 werd Irving Fisher op 80-jarige leeftijd geveld door kanker.
Financieel heeft Zwarte Donderdag hem tot zijn dood achtervolgd. Uiteindelijk werd zijn woning gedwongen verkocht en had hij bij zijn familie een schuld van 750.000 dollar (anno 1947).
De jaren na de crash is hij uitermate koppig blijven geloven in een spoedig herstel van Wall Street. Deze kapitale inschattingsfout staat diametraal tegenover zijn geniale mathematische en economische inzichten.
Hij was ongetwijfeld de meest invloedrijke econoom van de eerste helft van de 20ste eeuw. En geniaal was hij zeker, maar die crash was zijn geestelijke achillespees.
Het is en blijft niet te begrijpen, dat hij het drama dat zich zou en moest afspelen in Wall Street niet had voorzien. Veel later waarschuwde de al eerder aangehaalde ex-Fedbaas Alan Greenspan voor een technologiecrash toen hij op 5 december 1996 speechte tijdens het jaarlijkse diner van het American Enterprise Institute en de onsterfelijk geworden woorden ‘irrational exuberance’ losliet op zijn publiek en op de wereld. Let wel, dat was eind 1996, meer dan drie jaar voor het begin van de Nasdaq-catastrofe op 10 maart 2000.
Conclusie: Irving Fisher was wel geniaal, maar dan wel enkel en alleen als theoreticus. Hopelijk kunnen voor- en tegenstanders vrede nemen met dit besluit.
Jan Van Besauw
Columnist voor USMarkets.nl