Het probleem van de groeiende renteschuldenberg kan alleen worden voorkomen in een monetair stelsel waar de som van uitstaande schulden gelijk is aan, of kleiner is dan, de som van uitgegeven geld. Dat betekent op de eerste plaats, zo schreef ik in mijn vorige column, dat 0% de beste rentestand is voor de centrale bank. Op de tweede plaats moet er een streep door de gecumuleerde rente. Als we deze twee maatregelen zouden invoeren in het Westers monetair systeem, dan adopteren we de nucleus van het zgn. Islamitisch bankieren.
Niettegenstaande een meetbare en groeiende weerzin in de westerse wereld in het algemeen en in Nederland in het bijzonder tegen de Arabische wereld ? men moet beseffen dat de opgang van de westerse beschaving in grote mate mogelijk werd gemaakt doordat belangrijke zienswijzen van de Arabische wereld werden geadopteerd door een aantal verlichte westerse denkers. De overgang van de middeleeuwse kwalitatieve wetenschap, dat wil zeggen een wetenschap waarin het classificeren van objecten in verschillende categorieën de belangrijkste activiteit vormde naast het duiden van de Bijbel, naar een kwantitatieve wetenschap waarin verbanden en relaties in exacte cijfers en formules worden vastgelegd, was niet mogelijk geweest zonder het Arabische decimale cijferschrift. Geen Verlichting zonder Arabieren kortom. In het licht van het falende westerse monetaire systeem kan het dan ook de moeite waard zijn om wat studie te maken van het Islamitische financiële systeem: er valt wellicht iets van te leren!
De kern van Islamitisch bankieren
Centraal bij Islamitisch bankieren staat het absolute verbod op de heffing van rente (riba) op geleend kapitaal. De ouderdom van dit verbod in de Arabische wereld kan worden herleid minstens tot het tijdstip van het verschijnen van de Koran (ca. 650 n. Chr.), waar het verbod in verzen 275 – 279 wordt uitgesproken. Naast dit verbod zijn er een aantal voor moslims even belangrijke verboden afgeleid die het investeren in alcohol, gokken e.d. betreffen, maar die voor de westerse wereld in ieder geval voorlopig, minder relevant zijn. Ik zeg voorlopig, omdat ook in onze cultuur een toenemende aversie bestaat tegen speculatie (i.e. gokken) en tegen genotszucht (denk aan het verbod op roken in publieke ruimtes, de waarschuwing op alcoholhoudende drankjes, het totaalverbod t.a.v. opiaten, cocaïne, enz.).
Islamitisch bankieren begon zijn opmars in de tachtiger jaren van de vorige eeuw, en wordt inmiddels toegepast in talloze naties, waaronder Egypte, Saoedi Arabië, Qatar, Koeweit, Soedan, Maleisië en Indonesië, waar het bestaat naast “conventioneel” bankieren; en islamitisch bankieren is verplicht in Pakistan en Iran. In 2007 ging er volgens het IMF naar schatting 250 miljard dollar in om.
Het feit dat het Islamitisch bankieren geen rente toestaat betekent niet dat investeerders niet kunnen rekenen op return on investment. Investeerders boeken winst op hun inzet door a) cost-plus-sale overeenkomsten (murabaha); b) leasing overeenkomsten (ijara); c) winstdeling (mudaraba); d) joint venture (musharaka); en e) sales contracts (bay’mu’ajjal, bay’salam). Het gemeenschappelijk kenmerk van deze financiële instrumenten is niet alleen dat zowel de investeerder als de ondernemer risico lopen, maar tevens dat alle winst afhankelijk is van de gerealiseerde productie.
Dat is anders in het systeem van de obligatie/hypotheek/lening, waarin de kapitaalverstrekker een som geld moet worden betaald bovenop de geleende som ongeacht enige gerealiseerde meerwaarde. Met andere woorden, er is in het Islamitisch financiële systeem in tegenstelling tot het conventionele systeem, geen voortdurende dwang tot geldschepping. In een succesvolle renteloze economie bestaat natuurlijk wel een reuzegrote kans op deflatie. Dat is een enorm risico, want het is immers een heel angstige gedachte dat U met de loonbrief van deze maand, volgend jaar om dezelfde tijd meer kunt kopen dan nu. Maar zonder ironie, er is een angel aan deflatie die we later in deze column moeten bespreken.
Er bestaan inmiddels een aantal studies naar de effectiviteit van Islamitisch bankieren. Uit een studie van het Internationaal Monetair Fonds uit 2008 blijkt enerzijds dat kleine islamitische banken stabieler zijn dan kleine conventionele banken, maar anderzijds dat grote islamitische banken onstabieler zijn dan zowel kleine als grote conventionele banken. De auteurs van de studie verklaren dit door te stellen dat het voor grote islamitische banken veel moeilijker is om aan risicobeheersing te doen dan voor kleine. Ik denk dat een deel van de verklaring ook moet worden gezocht in het voor de hand liggende feit dat grote islamitische banken veel meer blootstaan aan het conventionele systeem dan kleine. Maar misschien is dat wel precies hetzelfde als de onmogelijkheid van risicobeheersing…
Islamitische financiering en goudstandaard
Een ander aspect in Islamitisch bankieren dat in voorgaande nog niet aan de orde kwam gaat om het beginsel dat geld wordt beschouwd als potentieel kapitaal. Geld wordt pas écht kapitaal wanneer daarmee een productieve activiteit wordt gefinancierd. Nemen we een hypotheek als voorbeeld. De som geld die een bank uitleent wordt pas kapitaal wanneer daarmee een huis werd gekocht (of gebouwd). Het eigenlijke uitgeleende kapitaal is dus het huis, en niet de som geld.
Het probleem is natuurlijk dat wanneer het eigendom van het huis moet overgaan van de bank naar de lener, de waarde van dat huis moet worden vastgesteld in de één of andere “gouden standaard”. Die gouden standaard kan een vastgestelde hoeveelheid goud zijn; bijvoorbeeld, het eigendom van het huis gaat van de schuldeiser over naar de schuldenaar na de betaling van 5 kg goud. In theorie ontstaat zo het fascinerende scenario dat in een omgeving van deflatie, de af te betalen som (uitgedrukt in termen van geld) door de hypotheeknemer kan afnemen, terwijl ze kan toenemen in een omgeving van inflatie. (In de bronnen die ik raadpleegde over Islamitisch bankieren kon ik overigens een pleidooi voor de goudstandaard niet vinden. Desalniettemin volgt de noodzaak ervan uit het beginsel omtrent “potentieel kapitaal”. En ook wijst het feit dat het Gulf Research Center in januari 2005 al pleitte voor de herinvoering van een goudstandaard voor olietarieven op de compatibiliteit van islamitisch bankieren en de goudstandaard.)
Het westerse systeem is ontworpen voor een omgeving van voortdurende inflatie. De uiteindelijk afbetaalde som (in termen van geld) is door de (al dan niet variabele) rentevoet immers altijd groter dan het verstrekte (potentiële) kapitaal. Deflatie is de natuurlijke vijand van het westerse systeem omdat het schuldenaars ruïneert. Simpel gezegd krijgt in een omgeving van deflatie, de schuldeiser een onevenredige hoeveelheid koopkracht terug van de schuldenaar in ruil voor de oorspronkelijk verstrekte lening.
Als we dus het conventionele monetaire systeem willen vervangen door een renteloos systeem, dan moet in tijden van deflatie een neerwaartse correctie van de (hypotheek)schuld (in termen van geld) mogelijk worden. Opnieuw ligt het noteren van de oorspronkelijke (hypotheek)schuld in termen van de corresponderende hoeveelheid goud voor de hand, terwijl de resterende schuld wordt bepaald door over de verlopen periode, op maandelijkse basis de hoeveelheid afbetaald goud (opnieuw in termen van geld door middel van de toenmalige goudkoers) van de oorspronkelijk schuld af te trekken. Daarmee is de debiteur in principe gered.
Verhouding tot geld- en prijsinflatie resp. deflatie
In voorgaand betoog zijn we tamelijk losjes omgegaan met de begrippen inflatie en deflatie, terwijl het de moeite waard is om oorzaken en gevolgen van deze verschijnselen nog wat verder uiteen te rafelen. De termen inflatie en deflatie hebben betrekking op de verhouding van het geldvolume en het aantal goederen en diensten waarop het geld kan bieden. Omdat zowel het geldvolume als het volume goederen en diensten kunnen variëren in een samenleving (economie) bestaan er verschillende soorten inflatie en deflatie, die we zullen onderscheiden als geld– respectievelijk prijsinflatie en deflatie.
Gelddeflatie ontstaat wanneer bij gelijkblijvend aantal goederen en diensten, het geldvolume afneemt, terwijl geldinflatie ontstaat wanneer bij gelijkblijvend aantal goederen en diensten, het geldvolume toeneemt. Prijsinflatie ontstaat wanneer bij gelijkblijvend geldvolume en vraag, het aanbod van goederen en diensten daalt, en prijsdeflatie ontstaat wanneer bij gelijkblijvend geldvolume en vraag, het aanbod van goederen en diensten stijgt.
Geldinflatie en ‑deflatie kunnen door monetaire instanties worden gecontroleerd door het geldvolume bij te stellen. Prijsinflatie en –deflatie kunnen niet door monetaire instanties worden gecontroleerd omdat, zoals ik elders ook al betoogde, monetaire instanties geen goederen en diensten produceren. (Zij ook vermeld dat prijsinflatie kan ontstaan wanneer productiekosten toenemen, en prijsdeflatie wanneer productiekosten afnemen, bv. door verhoogde efficiëntie, goedkopere grondstofwinning, enz. Ondanks het risico op oversimplificatie in het komende betoog laat ik deze oorzaken van prijsfluctuaties even buiten beschouwing.)
De genoemde bronnen van deflatie en inflatie kunnen tegelijk optreden. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat het geldvolume afneemt (gelddeflatie) terwijl tegelijkertijd het aantal goederen en diensten daalt (prijsinflatie). Het netto effect van de twee krachten tezamen kan zijn dat het prijspeil van goederen en diensten voor de consument stabiel is. Het enige probleem in deze situatie is dat veel minder burgers beschikking hebben over goederen en diensten, met andere woorden, dat de armoede (en waarschijnlijk ook de werkloosheid) is toegenomen. Maar paradoxaal genoeg lijkt op het eerste gezicht een economie waarin zowel gelddeflatie en prijsinflatie aan het werk zijn monetair kerngezond. De verzwakking van de economie zou in principe wel moeten kunnen worden afgelezen aan de verlaging van het BBP. Jammer genoeg wordt het BBP echter “opgepimpt” door virtuele winsten die de financiële sector op de positieve kant van de balans bijschrijft. Eén simpel voorbeeld. Een bank heeft n aandelen van bedrijf X die op het moment van bepaling van het BBP, Y euro op de beurs noteren. De bank schrijft nY euro bij op de positieve kant van de balans, terwijl de n aandelen wanneer ze op de markt worden aangeboden uiteraard meteen (door verhoogd aanbod) in koerswaarde dalen.
Gelddeflatie resp. prijsdeflatie bestaan niet in een monetair systeem dat de goudstandaard hanteert, op voorwaarde dat de totale hoeveelheid monetair goud in een samenleving (bij benadering) constant blijft. Geldinflatie is een reëel probleem in een samenleving met een zwaar positieve handelsbalans (zoals China), terwijl gelddeflatie een probleem is in economieën met een negatieve handelsbalans (zoals de VS). In een volstrekt ongereguleerde vrije markt is het in theorie namelijk mogelijk dat al het goud uit één economie vloeit naar een andere. In de geschiedenis is dit ook gebeurd; denk aan de VS na WO I. In beide gevallen heeft een monetaire instelling als een centrale bank een regulerende rol te vervullen. Bij een negatieve handelsbalans moet de monetaire instelling proberen de handelsbalans te herstellen. Allereerst moet die centrale bank voldoende goudreserves aanhouden om een minimale binnenlandse economie draaiende te houden. Dat kan door het verstrekken van bankbiljetten gekoppeld aan goud, maar uitsluitend voor binnenlands gebruik en waarvan dus uitvoer is verboden (zoals bijvoorbeeld in de voormalige DDR werd gedaan). Ten tweede, en dat ligt veel moeilijker, moet van overheidswege invloed worden uitgeoefend op de keuze van hetgeen wordt geproduceerd (waarin men zowel in de DDR, als in de USSR heeft gefaald). Het lijkt niet reëel om aan te nemen dat nu of in de toekomst, politici in staat zullen zijn om op dit gebied verstandige keuzes te maken, en hier ligt dus een duidelijke zwakte van het systeem.
Anderzijds, een samenleving waarin teveel goud in omloop komt raakt eveneens ontwricht. In zo’n samenleving wordt het verstrekken van (potentieel) kapitaal onaantrekkelijk omdat de koopkracht van het terugbetaalde goud minder is dan die van de oorspronkelijk verstrekte lening. Beter is het om je goud meteen om te zetten in producten en diensten, waardoor hun prijs zal stijgen, waardoor het nóg minder aantrekkelijk is om te investeren, enz. Zo’n samenleving gaat aan zijn eigen succes ten onder. De monetaire instelling kan een rem zetten op de oververhitting van de economie door hogere belastingen te (laten) heffen, en het ingenomen goud ergens te parkeren totdat er mindere tijden aanbreken. Het is een mooie droom dat de overtollige goudreserves zullen worden geïnvesteerd in landen met een negatieve handelsbalans, liefst ver voordat een Malthusiaanse catastrofe daar zijn intrede doet. Een droom, maar niet iets waar men in realiteit op moet rekenen.
Voorlopige conclusie
Op basis van de vorige analyse komen we tot de slotsom dat Islamitisch bankieren en een goudstandaard een aantal, maar niet alle problemen van het conventionele financiële systeem kan oplossen. In een internationale context en in een vrije markt kan die goudstandaard leiden tot het failliet van een staat zelfs wanneer het een gezonde binnenlandse economie kan staande houden. Onder gezonde binnenlandse economie verstaan we dan dat burgers over voldoende voeding, behuizing, medische zorg en onderwijs beschikken. Maar uit de recente geschiedenis weten we ook dat een volstrekt gereguleerde staat door wanbeheer van de binnenlandse productie kan instorten.
Hoe nu verder? Quo vadis? Moeten we in een nieuw monetair systeem, een werkbaar midden weten te vinden tussen totaal-kapitalisme en totaal-regularisme? Of moeten we zoeken naar een radicaal nieuw systeem waarin geld en geldverstrekking geen rol meer spelen? Beide ondernemingen lijken op zijn minst uitermate ambitieus, en zijn in het kader van toenemende globalisering gedoemd te mislukken zolang het nieuwe (monetaire) systeem niet wereldwijd wordt ingevoerd. En daarmee komen we op het neteligste van de netelige onderwerpen: de (on)wenselijk van global governance. Daarover zal mijn volgende column dan maar moeten gaan.
Verantwoording
De meeste van mijn columns, waaronder ook deze, zijn in feite een vorm van hardop nadenken. Ik heb mij tot nu toe niet gedwongen gevoeld om bronnen te vermelden voor de stof in mijn columns, omdat wat ik mededeelde ofwel te zeer voor de hand lag, ofwel tot de algemene kennis behoort die op talloze plaatsen kan worden nagegaan. Voor de basisideeën van het islamitisch bankieren gaat dat laatste niet op, wat de reden is waarom ik hier de belangrijkste bronnen noem:
> Iqbal, Z. (1997). Islamic financial systems, Finance & Development, June Issue.
> ?ihák, M. & H. Hesse (2008). Islamic banks and financial stability: an empirical analysis. IMF Working Paper.
> Gulf Research Center (2003÷5). The Role of Gold in the Unified Gulf Cooperation Council Currency. Report.
De discussie over inflatie en deflatie is echter geheel voor mijn rekening, en daarvoor kunnen voornoemde auteurs geen verantwoordelijkheid dragen.
Jarl Kampen
Publicist US Markets